Part of Svalner Atlas Group
Tax Alert: Koopsomleningen voor aandelenparticipaties door werknemers – Kennisgroepstandpunt Belastingdienst

De Belastingdienst heeft op 14 februari 2025 een kennisgroepstandpunt gepubliceerd over de fiscale behandeling van koopsomleningen voor aandelenparticipaties. Het standpunt biedt richtlijnen voor het bepalen van een marktconforme rente en de zakelijkheid van de lening, afhankelijk van de Loan-to-Value (LTV) ratio en de omvang van de lening.
Achtergrond
Een koopsomlening wordt regelmatig gebruikt om werknemers in staat te stellen om aandelen te kopen in hun werkgever. Wanneer deze lening niet onder zakelijke voorwaarden wordt overeengekomen, kan dit worden gezien als een bevoordeling van de werknemer en mogelijk leiden tot belastbaar loon.
De kennisgroep heeft richtlijnen vastgesteld om de zakelijkheid van de vergoeding op koopsomleningen te kunnen beoordelen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt tussen (i) de omvang van de te verstrekken lening, (ii) de rentecomponent en (iii) de overige leningsvoorwaarden (met name betaling van de rente, het bieden van zekerheden en het doen van aflossingen).
De kennisgroep maakt een onderscheid tussen leningen van € 75.000 of minder en leningen van meer dan € 75.000:
- Leningen lager dan € 75.000: hierbij kan worden aangesloten bij het laagste van de marktrente van een persoonlijke lening en een effectenkrediet. Wanneer wordt afgeweken van de gangbare voorwaarden van een persoonlijke lening (bijvoorbeeld pas aflossen en rente betalen bij een exit) dient de vergoeding vermeerderd te worden met een opslag.
- Leningen hoger dan € 75.000 tot een LTV van 70%: hierbij kan worden aangesloten bij de voorwaarden en rentes die gelden ten aanzien van effectenkredieten. Wanneer in het geheel of beperkte mate sprake is van diversificatie, zal een lagere LTV gelden (wat vaak het geval is met werknemersparticipaties) omdat een derde geldverstrekker waarschijnlijke niet bereid zou zijn om 70% te financieren. Voor deze gevallen accepteert de Belastingdienst in de praktijk een LTV van maximaal 70%. Wanneer wordt afgeweken van gangbare voorwaarden (bijvoorbeeld geen periodieke rente en geen verplichting voor extra zekerheden als de aandelen in waarde dalen) dient de vergoeding vermeerderd te worden met een opslag.
- Leningen hoger dan € 75.000 met een LTV van 100%: de rentevergoeding kan in beginsel worden afgeleid uit het risico en rendement van het vermogensinstrument dat ermee wordt gefinancierd. In dit geval moet de haalbaarheid van de rentebetalingen en de algemene zakelijkheid van de lening nader worden bekeken. Afstemming met de Belastingdienst is vereist indien de belastingplichtige hier zekerheid over wenst.
- Leningen hoger van € 75.000 met een LTV tussen de 70%-100%: de rente kan worden vastgesteld ergens tussen (i) de rente die wordt gevraagd door de aanbieders van een effectenkrediet en (2) de kostenvoet van het gefinancierde vermogensinstrument, vastgesteld middels een bepaalde vergelijking.
Afsluitend stelt de kennisgroep dat het de belastingplichtige vrij staat om een andere werkwijze te hanteren, mits hij de zakelijkheid van de rente aannemelijk kan maken rekening houdende met het geheel aan voorwaarden van de lening en de financiële situatie van de werknemer.
Verrekenprijzen
Vanuit artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting worden er handvaten gegeven om de zakelijkheid van transacties tussen gelieerde partijen te bepalen of te controleren. Deze handvaten (ondanks dat deze in principale spelen in de vennootschappelijke sfeer) kunnen wat ons betreft ook richting geven om de zakelijkheid van een lening en de daarop toegepaste rente te bepalen bij de aankoop van bijvoorbeeld aandelen in de werkgever. De external comparable uncontrolled pricing (“CUP”) methode wordt hierbij veelal gebruikt om de zakelijkheid van een lening en de daarop toegepaste rente vast te stellen. Bij het toepassen van de externe CUP methode wordt een vergelijking gemaakt tussen (i) de transactie in scope en (ii) een transactie tussen marktpartijen die voldoende vergelijkbaar is. Hierbij is het met name relevant dat er voldoende vergelijkbaarheid bestaat tussen de transactie in scope en de transactie tussen derden (d.w.z., de voorwaarden van de lening en het kredietrisico).
Om de zakelijkheid van de lening te onderbouwen (d.w.z., het bepalen van een zakelijke LTV) zien wij daarom de volgende mogelijkheden:
- Het controleren of dergelijke transacties voorkomen in het economische verkeer op basis van beschikbare databases en openbare bronnen [1].
- Het uitvoeren van een zogenaamde debt capacity analyse. In de debt capacity analyse wordt er een analyse gemaakt van de terugbetalingscapaciteit van de leningnemer. Kortweg, kan de leningnemer de rente en de schuld terugbetalen?
- Het uitvoeren van een Debt to Equity benchmark op basis van beschikbare (veelal betaalde) databases. Oftewel, welke LTV’s zijn gangbaar in het economische verkeer. Echter, op basis van ervaring merken wij op dat er met name data beschikbaar is over transacties tussen vennootschappen (niet met individuen).
De uitkomst van de bovenstaande exercitie zou kunnen zijn dat een LTV hoger dan 70% pleitbaar is. Echter, het is onze ervaring dat een LTV tussen 70 en 80% veelal het maximum is wat onderbouwd kan worden voor een koopsomlening middels een transfer pricing analyse. Dit sluit dus redelijk bij de 70% LTV van de Kennisgroep. Om deze reden lijkt ons het standpunt dat de vergoeding op een lening met een LTV van 100% gelijk moet zijn aan de vergoeding op het onderliggende vermogensbestanddeel niet onredelijk [2]. Echter, indien de leningnemer aanvullende zekerheden geeft zou dit wat ons betreft anders moeten zijn (in die gevallen daalt de LTV en zou de rente ook vergelijkbaar moeten zijn aan de tweede categorie) [3].
Ten aanzien van de zakelijkheid van de rente (d.w.z., de hoogte van de rente) zien wij de volgende mogelijkheden:
- Het gebruik maken van openbare bronnen waarin inzicht wordt verschaft over de hoogte van rente op persoonlijke kredieten (d.w.z., de Nederlandse Bank of commerciële banken). Wij merken echter op dat op basis van deze bronnen het soms lastig is om een vergelijking te maken in het gelopen kredietrisico en de voorwaarden van de lening [4].
- Het benchmarken van een rente op basis van een credit rating analyse waarin de financiële situatie van de werknemer is meegenomen (d.w.z., naar analogie van een lening tussen twee vennootschappen). Hierbij zal eerst een credit rating analyse uitgevoerd moeten worden op de werknemer en vervolgens op de lening op basis van S&P richtlijnen. Daarna, kan op basis van een (betaalde) database [5] een rente worden berekend. Wij merken echter op dat het uitvoeren van een credit rating analyse met name geschikt is voor leningen tussen vennootschappen.
Conclusie
Op basis van beschikbare informatie is er wat ons betreft geen perfecte oplossing voor het benchmarken van een zakelijke lening en rente voor het aankopen van aandelen in de werkgever. Dit geldt echter ook voor de Belastingdienst. Een combinatie van de beschikbare opties geeft wat ons betreft de meeste zekerheid aan een belastingplichtige voor het benaderen van een zakelijke lening en rente. Daarnaast sluiten de beschikbare mogelijkheden deels aan bij de voorgestelde mogelijkheden van de kennisgroep. Echter, de kennisgroep maakt hierop nog een aanvullend verschil tussen kleine en grote leningen. Dit verschil kan mogelijk tot een iets lagere rente zorgen voor de leningen tot € 75.000 op basis van de openbare bronnen (bijvoorbeeld statistieke gepubliceerd door de DNB). Voor leningen boven de te onderbouwen LTV (d.w.z., zie eerdere opmerking dat dit niet per definitie 70% is) vinden wij de uitkomst van de Kennisgroep niet onredelijk.
Wil je meer weten over dit onderwerp neem dan contact op met onze specialisten Joris Steunenberg en Max Parmet.
[1] Een aantal Nederlandse banken (bijvoorbeeld de ING of ABN AMRO) geven inzicht in de hoogte van persoonlijke kredieten en de daarop toegepaste rente.
[2] In een vennootschappelijke relatie zou hier de onzakelijke lening jurisprudentie spelen. Dit werkt overigens anders uit dan het standpunt van de Kennisgroep maar dit lijkt ons begrijpelijk gezien de intentie van partijen met name gericht zal zijn op het verschaffen van een voordeel.
[3] Op basis van de publicatie lijkt de kennisgroep het hiermee eens te zijn.
[4] Aflossingsschema’s, achterstelling, zekerheden etc.
[5] Bijvoorbeeld S&P Capital IQ of Bloomberg.